Wessanen & Laan
Schippers- en
andere verhalen
1765
2015
250 jaar
een uitgave van de
~ 2 ~
1934 - Schippers van Wessanen en Laan lossen meel in Amsterdam.
Staand v.l.n.r.: onbekend, onbekend, en Henk Meijns
De twee op de voorgrond zijn onbekend
~ 4 ~
Wessanen & Laan
250 jaar
Schippers- en
andere verhalen van
oud-werknemers
een uitgave van de
~ 5 ~
INHOUD
interviews
Voorwoord
6
Naam
1.
Riewert Bouwman
7
2.
Willem Eijer
10
3.
Henk van Bergen
12
4.
Tijme Kleij
14
5.
Dirkje van Heeringen
17
6.
Jan Aafjes
19
7. Jan Aafjes vertelt verder over de Antje
21
8. Willem Eijben
23
Blz.
~ 6 ~
VOORWOORD
In 2015 zou het produktiebedrijf Wessanen & Laan 250 jaar hebben bestaan en daarom besloot
het bestuur van de Historische Vereniging Wormerveer al in 2014 daaraan een tentoonstelling te
wijden.
De HVW beschikt zelf over een groot aantal foto‘s, boeken en voorwerpen van en over het bedrijf.
Voldoende om met in bruikleen gegeven foto‘s en voorwerpen een tentoonstelling in te richten.
Wessanen heeft in het verleden bij verschillende jubileumdata een gedenkboek uitgegeven en al
pratende over de komende tentoonstelling kwam ook het idee naar voren een jubileumboek uit te
geven, niet over de historie van het bedrijf, want daar is al genoeg over geschreven, maar een
boek met interviews met oud-werknemers. Een paar jaar geleden heeft een lid van de HVW al
een aantal oud-werknemers, die als schipper voor het bedrijf gewerkt hebben, geïnterviewd en
met die gegevens is dit onderdeel in een apart boek tot stand gekomen, dat alleen op onze
website in te zien is.
Dick Zwart,
voorzitter Historische Vereniging Wormerveer.
Met dank aan Letty Swart die de interviews heeft gedaan.
~ 7 ~
Rieuwert Bouwman (1918-2008) heeft vanaf zijn 18de
bij Wessanen op de oliefabriek gewerkt tot zijn 62ste.
Hij begon daar als knechtje in de smederij.
Over Riewerts vader:
Riewerts vader Klaas Bouwman werkte vanaf eind
jaren twintig tot zijn pensioen bij Wessanen. Hij heeft er
aan de voorslag gewerkt. Daar werden de koeken in
een pers gedouwd, met een lap ertussen, en zo werd
de olie er uit geperst.
Dat was de eerste persing, dat ging over de wringer. De
koeken waren daarna bijna helemaal droog, de meeste
olie was eruit geperst.
Klaas zat in de drie ploegen dienst. Met vier man stonden ze aan de voorslag. De droge lijnkoeken
werden daarna op een transportbanden gegooid, zo het pakhuis in.
Voor de oorlog was het voornamelijk lijnzaad en na de oorlog koolzaad, kopra en palmpitten
Rieuwert vertelde:
'Ik ging in de Rijp op de lagere school en met 14 jaar had mijn vader gezorgd dat ik in de Rijp bij een
kachelsmid kon gaan werken. Dat was Bart Visser, die was ook fietsenmaker. Met mijn 18de jaar zei
mijn vader: "Er worden jongens gevraagd in de smederij voor de technische dienst bij Wessanen".
Ik op de fiets er heen, was er nog nooit geweest, met pontje over, geen cent op zak, dat kostte twee
en een halve cent. De pontbaas Jan Hop kende mijn vader wel, dus dat kwam wel goed. Ik werd
aangenomen door meester Goedhart, die kwam van de scheepvaart, daar noemde je dat zo:
meester. Hij was de chef van De Tijd. Die woonde in een van de twee huizen bij de fabriek, in de
andere woonde Guus de Smet, die ging over de meelfabriek De Vlijt, was daar de grote baas.
Via de pont heb ik daar mijn vrouw Stijntje van Tiel (1923), Stien, leren kennen in Spijkerboor, dat
was in het begin van de oorlog.
In de Oorlog kwamen de Duitsers op kantoor van Wessanen en daar werd hun opgedragen dat alle
vrijgezellen en getrouwden zonder kinderen naar Duitsland toe moesten. Ik heb drie jaar vanaf
1943, in Dresden, gezeten. Gewerkt in een fabriek van Zeiss. Heb ook het bombardement van
Dresden mee gemaakt en moest toen de bergen in vluchten, en kan daarom nu geen berg meer
zien.
Het allermooiste zijn de Alkmaardermeer en de Starnmeer. Als je er vanaf de Starnmeerdijkdijk in
gaat, ik heb er wel eens gefietst met heiïg weer, zag je alleen de koeienkoppen, prachtig.
Letty Swart heeft in 2004 diverse interviews gehouden met schippers die in
dienst van Wessanen het vervoer over water deden.
In 2012 heeft zij het boek 'de Wormerveerse Schipperij' uitgebracht en een
selectie daaruit is nu op de website geplaatst.
In de volgende bladzijden vindt u een selectie uit deze gesprekken.
Schippersverhalen
Riewert Bouwman
~ 8 ~
Ik ben gelukkig heelhuids
terug gekomen en na de
oorlog zijn Stien en ik
getrouwd, op 9 mei, en
konden we in één van de
huisjes, dicht bij de fabriek
wonen.
Naast de fabriek stond een rij
van vier huisjes, daar hadden
vroeger 'gewoon' mensen
(niet speciaal Wessanen
arbeiders) in gewoond uit
Wormerveer, Gravestein enz.
, en later werden ze als
pakhuisjes gebruikt voor
olievaten.
Maar na de oorlog werden ze
gebruikt voor evacués van de
kust, die hier werkten.
De olievaten werden eruit gehaald
en de huisjes weer min of meer bewoonbaar gemaakt.
Daarna werd een van die huizen van ons. De huur was 1,25. Daarna hebben we twee keer huur
opslag gehad, steeds een dubbeltje, tot 1,45.
In huis liepen de ratten over de grond. Dat was mijn vrouw gelukkig wel gewend, zij kwam van een
boerderij, want anders had ze het niet gered.
Zaten we koffie te drinken en had je het brood ergens neer gelegd, dan was een tijdje later dat
brood weg. Rattenwerk, toen heb ik maar arsenicum neer gezet, de ratten liepen te dwarrelen over
het erf, kon ik ze zo dood slaan. Ik heb er heel wat verdelgd.
Ratten wil je niet in je huis hebben, want later stond er ook een wieg met onze oudste zoon Klaas,
die namen we ook altijd mee naar boven 's nachts, die liet je niet alleen beneden.
De kachelpijp liep door de slaapkamer en stond wel eens gloeiend rood, want we stookten er van
alles in, olie, hout en ook lijnkoeken, dat brandde goed heet. We hadden toen een paar strenge
winters.
Vader Klaas, die ook nog in de ploegen zat, bleef toen wel slapen bij ons op de zolder. Gezellige tijd
was dat, die had altijd grappen. Hij was ook een vrolijke man en hij vertelde eens hoe ze hem te
pakken hadden genomen op het werk. Hij was heel kwaad geweest. Ze hadden in de fabriek een
eigen kassie voor hun verschoning. Hij had zich effe gewassen, er waren geen badcellen, ze
moesten zelf een beetje oetelen in de wasgelegenheid bij de toiletten. Hadden ze zijn kleren
verscholen, zo ging dat onder mekaar, hij heeft lopen vloeken en die anderen maar lachen.
De mannen liepen in overalls op touwschoenen. Die fabriekers moesten allemaal in een tobbetje
water hun benen wassen, je werd bar smerig van het meel. Dat moest wel, anders kwamen ze bij
moeders niet binnen met die smerige meelpoten.
Klaas kocht later, dik na de oorlog een brommertje, een DKW’tje, en een leren jas.
Moest hij in de kou in de vroege ochtend naar zijn ochtenddienst, dan lag die leren jas alvast bij de
kachel door te warmen.
Wij hebben tien jaar in dat oude huisje gewoond, bij de fabrieken, een heerlijke tijd. We hebben
verschrikkelijk veel lol gehad met de buren. Met Pirovano en zijn vrouw en Jan Weststraten, nu zijn
ze allemaal dood. Het waren vier huisjes aan de weg met er achter een lang erf van vijftien meter
tot aan de Zaan. We woonden daar met vier gezinnen, wij op de hoek van de steeg, dan Pirovano,
huisjes werden gesloopt om plaats te maken voor fabrieksnieuwbouw
~ 9 ~
dan Koomen en tot slot Weststraten, die was voorman aan de oliefabriek, die werd wel eens uit
zijn bed gehaald, als er wat stuk was. Verderop stond een oude molenschuur van De Boerin en
in de bocht het huisje van Teer. Hij werkte niet bij Wessanen, van Teer-papier, hij was portier.
Tussen dat huisje en onze huizen, had je nog twee keer twee huisjes. Altink heeft erin gezeten
en Teeling, die andere Altink met Alie Brand en Jan van Biljouw en Bakker.
Aan de andere kant van de fabriek stond het ASHOK. Daar woonde rooie Wiet, een voddeboer
en Krijt, die daar in een bootje woonde. Mannen alleen, ook Willem van Zwol woonde daar.
Het was een armoedig zootje en er woonde óók nog een dochter van Sikkes.
Kees Veenis nam altijd wel iemand in de maling, maakte altijd grapjes ook met buurvrouw
Koomen. Hij had daar eens wat mee uitgehaald en dat mens was zo kwaad geworden. Dus
toen zou zij hem te pakken nemen.
Hij had een keer een bokkum mee voor bij zijn brood . Ze heeft die vis helemaal uitgehaald en
met wat opgevuld en ja toen had ze hem te pakken. En hij is zó kwaad geweest, wat was die
man kwaad. Hij kon zelf niks hebben dat is altijd zo, bij diegene die grappen uithaalt bij een
ander.
Dit waren de weinige verzetjes eigenlijk, maar dan hadden we ook wel grote lol.
Een keer in de week kwam er iemand de tonnetjes ophalen, de wc's zaten in het schuurtje. Dat
was ene De Jong, hij kwam aanlopen met een juk en had altijd de tijd. Hij ging dan op de
waterput zitten, buurvrouwen erbij,
en dan ging hij moppen tappen en
lachen.
Hij zegt er komt straks een
dekenkerel aan de deur, hij is hier
heen op weg, maar je moet niet
kopen, want: “alleen onder een
deken van Moos, blijf je
kinderloos”.
pas op de
klemtoon!!!!!
Op de Noord, zijn onze twee
oudste kinderen Klaas en dochter
Marit geboren, toen zijn we
verhuisd. Er werden in de
vijftigerjaren huizen gebouwd op
de Tasmankade (nu de Cor
Bruijnweg), de stenen brug over,
vlakbij. Een mooi nieuw huis, waar dochter Ada werd geboren en daar hebben we vijf jaar
gewoond.
Door geld uit een erfenis konden we toen een huis kopen op de Javastraat voor 10.000 gulden.
Dat was toch heel bijzonder dat een arbeider dat kon doen. Daar is nog eens onze jongste zoon
geboren.
Stien had een mooi gezegde:
"Je kent wel een Rijke boerendochter trouwen,
maar om achter de centen te komen dat valt niet mee ".
Rieuwert noemt nog wat namen op uit de fabriek:
'Jan Koelemij, Jaap Wezel, Jaap Langenberg de magazijnmeester, Beunder timmerman.
Ter Haren, van de meelfabriek, die deed zijn wacht-rondes. Hij had kippen achter zijn huis en
was een zeer gelovig mens. Hij droeg ook altijd een donker pak, we noemden hem de
"kippendominee".
De schepen met kopra en lijnzaad kwamen voor de wal bij de fabriek.
De grote aken en schuiten lagen achter ons erf langs, toen we daar nog woonden in die huisjes.
een aak wordt leeggezogen
~ 10 ~
Willem Eier is één van de naoorlogse
schippers die veel voor de fabriek heeft
gevaren.
Hij is afkomstig uit een zeer uitgebreide
schippersfamilie, die oorspronkelijk uit
Friesland kwam en veel rond Amsterdam
voer. Eijer of Eier het zijn allemaal 'neven'
van elkaar.
Willem kwamen rond 1961, via Gerrit
Duinmeijer uit Wormerveer, die bevrachter
was op de schippersbeurs in Amsterdam,
bij de Ster te varen met zijn schip 'Klazina',
een kempenaar van 500 ton.
Willem vertelt:
Het zou een klussie van vier dagen zijn,
maar we zijn hier achtentwintig jaar blijven
hangen, want ik kreeg steeds meer werk
hier.
Ik ben getrouwd met Klazina Meier, een
Groningse schippersdochter. Onze eerste
zoon werd geboren in 1956,
maar die is helaas verdronken in 1962. Hij wilde van boord
gaan en glipte tussen het schip en de wal. Die hebben we ‘verspeeld’. We kregen daarna nog
vijf kinderen.
We woonden aan boord en lagen meestentijds wel in Wormerveer. Soms voeren we om
diesel te tanken even naar Amsterdam, en ook wel eens voor een vrachtje. De kinderen
gingen ook gewoon naar school, zo goed als het ging. Het gebeurde een keer dat we te laat
waren en niet meer door de sluis in Zaandam konden. De kinderen zouden opgevangen
worden door een kennis, maar die was het vergeten. Zo stonden ze in Wormerveer bij school
in de regen te wachten. Met een taxi hebben we toen de kinderen opgehaald.
Willem Eier
De zuiger, waardoor het schip leeg gezogen werd, liep over ons huis heen, en daar ging die
palmpitten en de rotzooi doorheen, dat hoorde je, ook zaterdag' s ging dat door. Die brokken
kokos dat maakte een leven.'
Rieuwert is altijd met plezier naar zijn werk gegaan en met zijn 62ste jaar kon hij eruit. Hij had
er toen 48 jaar Wessanen opzitten. Daarnaast ging Rieuwert graag vissen, grote karpers
vangen in het Noorderveld. Ze hebben ook een moestuin gehad naast de Oliefabriek. Tot zijn
80ste heeft Rieuwert daar getuind en hadden ze zo altijd hun eigen groenten.
Zoals hij vertelde heeft hij nooit stress gehad, dat kwam niet in zijn woordenboek voor. Hij
werkte hard maar was sterk en er was altijd tijd voor een praatje en een grapje.
'Wessanen heb evengoed nog wel goed geweest voor ons en ik heb er een heel goed
pensioentje van, ik ben een dure!'
Willem Eier en zijn vrouw
~ 11 ~
Het meest voer ik tussen de
Vlijt en de Ster heen en
weer, met tarweafval dat in
het veevoer werd verwerkt.
Het leverde vijf gulden per
ritje.
We kwamen ook wel eens
bij Cargill in Amsterdam.
Omdat ik vast voer voor
Wessanen, was ik daar
direct aan de beurt.
Een andere schipper, die
daar via de beurs al een
poos lag te wachten, werd
toen een keer zo kwaad op
mij, dat hij me te water
gooide.
Ik had later twee dek-
schuitjes erbij en een
sleepbootje met een
Kromhout-motor erin. Ik
sleepte ook wel het sleepschip 'Economie' van Jaap Dekker naar de Lassie.
Met mijn 25-jarig jubileum bij Wessanen was er een groot feest in De Bres.
Na 28 jaar ben ik in 1989 gestopt met varen. Nadat ik in 1990 een hartinfarct had gekregen,
verkocht ik het vrachtschip en kocht er een woonscheepje voor terug, de ‘Poverino’, wat arme
drommel betekent. Daarmee lag ik in de Zaan voorbij Wessanen. We hadden er een mooie
tuin en hoefden alleen maar havengeld te betalen aan Zaanstad. Daar had Wessanen
meerdere woonarkjes liggen in de bocht tussen de fabriek en de Ster, waar personeel op
woonde.
de Poverino
de familie Eier
~ 12 ~
Als zoon uit de grote Wormerveerse
schippersfamilie van Bergen, was Henk van
Bergen (1897-1972) ook gaan varen
Dochter Maria Rem- van Bergen (1935) vertelde:
‘Mijn opa Harm Wessemius kwam met zijn schip
‘de Hoop op Zegen’ veel bij de firma Blans en daar
leerden mijn vader en moeder Gerritje (1897-
1992) elkaar al jong kennen. Het hele gezin
Wessemius voer mee aan boord.
Mijn ouders Pieter en Gerritje trouwden en in 1923
werd het ‘Zwaantje’ gekocht van de weduwe Van
der Kaaij, een relatieschip van Wessanen.
Zij bleef voor een deel met geld in het schip zitten
waardoor het voor hem mogelijk was om als eigen
baas te beginnen met een eigen schip. Hij voer
veel op Rotterdam. We woonden eerst aan de
Verlengde Zandweg en konden vanuit ons huis zo de Zaan zien. Zagen we het ‘Zwaantje’
langskomen dan zette moeder de aardappelen op. Later kochten mijn ouders een huis in de
Ohmstraat. Mijn broer Dirk (1925) was geen vaarder, maar ik wel. Ik voer als jong meisje al
graag mee, staand op een kistje stond ik te sturen. Ik ging ook wel mee naar de beurs met
vader.'
Het schip heeft in de oorlog een bombardement meegemaakt op de Kaag, de schepen voor en
achter hem werden naar beneden gebombardeerd, maar het ‘Zwaantje’ bleef gespaard.
Het ‘Zwaantje’ had een vaarvergunning vanwege de voedselvoorziening. Het lag veel geladen
als opslag. Toen de Wieringermeer onder water werd gezet, lag het schip net binnen de polder,
het kon nergens meer heen. Henk van Bergen is toen maar op een ouwe fiets naar huis
gekomen. Veel later heeft hij het schip pas weer op kunnen halen.
Na de oorlog is de hele
familie mee geweest naar
Limburg, in de mooie
zomer na de bevrijding.
Kolen moesten er
opgehaald worden uit
Limburg voor het
opstarten van de
fabrieken in het Westen.
De Canadezen hebben
het schip nog helpen
lossen.
Bij Wessanen had Henk
een goede naam, ze
hadden veel vertrouwen
in hem. Hij heeft, toen er
Henk van Bergen
Henk van Bergen op het ‘Zwaantje’ op de Achterzaan
~ 13 ~
sprake was van overname van de relatieschepen bij Wessanen, het schipperscollectief de
‘Combinatie’ opgericht voor een betere overlegpositie met Wessanen.
Maria: ‘We waren later dus in dienst bij Wessanen en gingen wel op vakantie in de Wessanen-
huisjes. Maar we namen het schip ook wel mee naar Hargen. Dan werd het ruim schoonge-
maakt, kwam er een primitief keukentje in en stapelbedden. Samen met een bevriende familie
met kinderen was het heel gezellig aan boord.’
Henk van Bergen voer met knechten Jan Smit van het Sluispad, Willem Vloon en Henk Bakker als
zijn laatste knecht. Door problemen met zijn ogen ging hij in de jaren vijftig van het schip. Hij werd
als schipper opgevolgd door Tijme Kleij.
Foto’s uit de oude doos
schepen voor de wal
~ 14 ~
Tijme Kleij werd geboren in 1927 als jongste zoon van
schipper Toon Kleij.
Geboren aan de Noorddijk, in de stenen woningen
dicht bij de Wessanen fabriek. Het gezin is later in het
oudste deel van de zeeheldenbuurt komen wonen. In
de zogenaamde ’Blauwe Meelhoek’, de huizen met
de zadeldaken. De nieuwere huizen waren er toen
nog niet. Daar en aan dat stukje Noorddijk woonden
allemaal ‘Wessanen’-mensen.
Tijme Kleij had al op verschillende
schepen van Wessanen gevaren, maar
kreeg nu de kans schipper te worden.
Tijme was getrouwd met Guurtruida
Klous (1929-1996) en zij kregen drie
kinderen: José, Cees en Ellie.
Tijme voer met het ‘Zwaantje’ veel naar
Amsterdam, naar de Maatschappij
Nederland om de hoek bij Zeeburg.
Daar moesten ze dan cacaoboter van de
Mooriaan lossen. Daar moest heel voorzichtig mee om gesprongen worden, de pakken boter
mochten niet stuk gaan.
Er werden lijnkoeken geladen aan de fabriek met een bandje, wat veel werk was. Later kwamen
ze als brokjes het schip in, dan hing er een grote breker boven het ruim.
Er was ook altijd veel werk aan de spoorsteiger, allemaal grondstoffen, maar eigenlijk nooit kolen.
Ook paddie-rijst hebben ze wel gelost, dat ging met een zuiger het ruim uit. Maar de meeste rijst
was in zakken. In de tijd dat Hollandia dicht ging hebben ze daar alle rijst uit weg moeten varen.
Vader Toon voer toen nog op de ‘Meeuw’ en ze kwamen elkaar vaak tegen als ze allebei moesten
laden bij een zeeschip in Amsterdam.
Tijme kon het ook altijd reuze goed hebben met Jaap Dekker van de 'Economie' een sleepkastje,
die particulier voer en heel vaak bij de Ster kwam. Tijme ging veel mee als hij een laadklus had.
Tijme vertelt:
‘Toen had je die stenen brug hier, die is nou weg en dan had je de Halm, dat grote pakhuis aan
de Zaan. Daar zat ook opslag van Wessanen in van lijnkoeken en noem alle koeken maar op. Het
vervoer ging over de Zaan meest naar de ‘Ster’. Wij speelden als jongens natuurlijk veel ‘an’ de
meelfabriek. Of wij gingen bij Stelling ‘gollefie hale’, dat deed je als de Alkmaar Packet langs voer.
Die zoog die hele hoek leeg bij Stelling. De bodem was daar stevig en lekker zanderig, daar lagen
altijd die zandschippers Phaff te lossen.
Ik ging als jong kind al mee met mijn vader naar Amsterdam. Ik was altijd ‘groos’ als ik die motor
mocht laten draaien, dat was een slag, die gloeikop met gasolie, blazen erop, sproeier zuiver
Tijme Kleij
Tijme aan het scheppen in het ruim
familie Kleij
~ 15 ~
stellen, die moest wit zijn en niet rood. Dan de fles lucht opendraaien, ja, was ik zo allemachtig
‘groos’ als ie het deed.... had ik een keer vergeten de tank dicht te draaien, mijn vader natuurlijk
razend.’
Toen ik dertien was begon de oorlog. Ik was nogal flink voor zijn leeftijd en er gingen geruchten
dat de Duitsers jonge jongens zo oppikten. Dat was een rottijd. Wanneer er weer alarm werd
geslagen, dan zaten wij grote jongens in de meelfabriek, die stil stond. Was ik in een grote pijp
gekropen wat de afzuiger bleek te wezen en was ik bang. Ik zag mezelf al door het dak heen
gaan, dat was achteraf natuurlijk onzin, maar er was toch die angst.
Ik heb mijn school niet helemaal afgelopen, geen zevende klas gedaan. Na de oorlog kon ik met
vijftien, zestien jaar op de bekende sleepboot ‘Johanna’ als knechtje komen werken. Dat was die
bekende sleepboot van Otto Hoogendijk.
Naar de zeevaartschool gaan speelde eigenlijk niet, niemand had bij ons doorgeleerd. Broer Toon
heeft gevaren en broer Jan ging voor Wessanen varen. Hij kwam op de ‘Gebroeders’ als knecht
en is later bij Knap in Krommenie gaan varen. Chris, de oudste, heeft altijd bij Wessanen in de
fabriek gewerkt tot z’n pensioen.
Als katholiek maakte je meer kans bij Wessanen, dat werd wel gezegd. De bazen, de Smetten,
waren katholiek, maar de
Goedharten van de oliefabriek
niet.
Met de ‘Johanna’ heb ik hier ijs
gebroken. Dat was wel eens
een verschrikking, erg koud. Je
kon je wel verwarmen, want dat
keteldek van de stoomketel
was altijd warm. Dan moesten
we de schepen verhalen want
de fabrieken moest aan het
werk blijven. Voor het verhalen
aan de meelfabriek en de
oliefabriek in die strenge
winter lagen er wel eens een
stuk of vijf zes boten.
Wij kregen met de ‘Johanna’
een keer de opdracht: ”De ‘Agnes Catharina’ is leeg en moet de haven uit”. Wij kwamen er aan
varen, maar met die grote ijsbreker voor de kop, douwde je al het ijs de haven in. Er stond op den
duur haast geen water meer en het schip leek helemaal niet leeg, want het bleef hangen en kwam
maar niet omhoog. Ze zat muurvast in het ijs.
Het varen was meest drie weken buiten: Gorkum, Sleeuwijk en Hendrik Ido Ambacht en één week
hier op de Zaan, van Wessanen naar de spoorsteiger, korte stukjes. Dan was je dicht bij huis en
kon je thuis slapen en soms tussendoor een uurtje naar huis om te eten.
Die andere drie weken woonde ik aan boord en was alleen de weekenden thuis. Ik heb altijd
gezegd: ‘Gebeurd wat er gebeurt, weekend naar huis’, maar een echt heel weekend was het
nooit.
Eerst altijd nog het lossen van meel in Rotterdam. Alleen zaterdagmiddag was je vrij, maar dan
stond je nog auto’s te laden. Vóór je de dekkleden er dan op had en je je een beetje omgewassen
had en in de trein zat. Als je met etenstijd thuis was, dan viel het nog mee.
Het knapte vreselijk op dat de vrije zaterdag kwam. Op vrijdagavond was het klaar aan de
Albrechtskade in Rotterdam. Verkleden en naar de trein. Het werd wel laat soms, maar je was wel
die avond thuis. Had je de hele zaterdag en zondag voor jezelf. En maandagochtend om 5.15 uur
ging je weer op pad, met de trein naar Rotterdam.
Mijn vrouw en kinderen gingen wel mee naar Rotterdam. Achterin konden we koken op butagas
de Johanna
~ 16 ~
en daar was een toiletemmer. Zo gingen we ook wel vakantie vieren.
Ik was niet zo makkelijk, want ik was altijd bang om de kinderen. Ze mochten niet alleen
beneden blijven en ze moesten altijd aan dek of in de
stuurhut zijn, ik moest ze zien.
Wessanen had een grote klant, Hus, in de
Laakhaven in Den Haag. Een grote broodbakkerij, ik
nam er 2300 balen voor mee. Bij uitzondering was
de ‘Meeuw’ met mijn vader daar ook een keer. Aan
boord kon je bij hem eigenlijk niet slapen, hij was
meest iedere avond thuis.
Wij kwamen daar dus en de’ Meeuw’ lag er te lossen
en kwam niet leeg. Het was snikheet, midden in de
zomer. Het optakelen van die balen meel, tien of
twaalf tegelijk, was zwaar werk. ‘s Avonds zegt ie:
‘Ze kunnen de ‘Meeuw’ met bier vullen, drink ik zo
leeg’, en hij stelt voor om ’s avond te gaan stappen
met mij en Dirk Westerink. Dat was schitterend!
Zo aan het strand een pilsje gekocht. Ja, mijn vader noemden ze wel ‘Blauwe Toon’, omdat hij
wel een biertje lustte en er voor uitkwam, maar hij was gewoon een heel gezellige kerel.’’
Tijme heeft een paar hartinfarcten gehad, en na de eerste keer kwam net de marifoon in
zwang. Hij kreeg de eerste marifoon aan boord, dat was een hele opluchting en hij kon veilig
weer gaan varen. Veelal in de buurt, tarwe laden in Middenmeer, Slootdorp, Kolhorn en
Ewijksluis, die oude werkhaven.
Tijme heeft niet tot zijn 65ste gevaren, na zijn eerste hartinfarct kreeg hij er nog één, maar
toen was Wessanen heel coulant voor hem.
‘Ze hebben de boot vol vracht gegooid, en die bleef in opslag liggen. Ze hebben mij thuis
gehouden, ze wilden niet meer dat ik er op kwam.’
Bij zijn 40-jarig jubileum in 1987 kreeg Tijme een pentekening van het ‘Zwaantje’ gemaakt door
Jan Groenhart. Hij had zelf
een fraai scheepsmodel
van zijn ‘Zwaantje.
vervaardigd.
Tijme overleed vrij
plotseling, kort na het leuke
interview dat ik met hem
had in december 2004.
Het 'Zwaantje' heeft een
tijdje stil achter de fabriek
gelegen tot in 1986 Bas
Roukema, die bij de losserij
werkzaam was, het schip
kocht. Hij bouwde het schip
om tot een comfortabel
woonschip en heeft er
lange tijd op gewoond. In
2012 is het 'Zwaantje'
verkocht en ligt nu ergens
in Frankrijk.
het achterstuk van het scheepsmodel van het ‘Zwaantje’
vader ‘Blauwe’ Toon Kleij
~ 17 ~
Het relatieschip 'Bregetta' voer al begin jaren twintig voor Wessanen met eigenaar Philippus
Wester. Dit schip had er nog zeiltuig bij, dat bij tochten over het IJsselmeer omhoog ging, dat
was met een gunstige wind sneller dan met de motor en het slingerde een stuk minder. De
‘Bregetta’ bracht regelmatig
zakken meel naar Bolsward.
Zoon Juko (1905-1987) heeft
lang als knecht bij zijn vader
gevaren.
In de tweede wereldoorlog
draaide de meelfabriek gewoon
door, men moest toch eten.
Daarvoor waren er kolen nodig,
anders lag de fabriek plat. De
‘Bregetta’ voer dan naar Halfweg
met een speciaal document
waarop ze doorgang kregen.
Juko Wester trouwde na de
oorlog met Dirkje van Heeringen
(1923)
Dirkje vertelde :
‘Mijn man voer ook wel op de
ijsbreker ‘Johanna’ als er geen
ander werk was. Daarvoor
werden ze dan opgeroepen in en
ook wel na de oorlog, maar hij
heeft nooit in de fabriek gewerkt.
We zijn in de winter van 1945
een paar maal op weg geweest
naar Friesland en Groningen om
levensmiddelen en tarwe op te
halen.
Het schip is niet gevorderd geweest,
maar ze kregen wel vaak Duitsers mee aan boord.
In 1946 werd de VOF Ph. Wester en Zoon opgericht. Philippus was inmiddels 69 jaar oud en er
hingen veranderingen in de lucht. Wessanen wilde de schepen van de relatieschippers kopen,
want er zou een einde aan de relatievaart moeten komen. Deze dreiging heeft veel zorgen thuis
gegeven.
In 1948 stopte Philippus en nam Wessanen de schepen over. Bij die regeling kreeg hij gelukkig
een pensioen van Wessanen. Hij heeft daar later wel over gezegd: “Wat ben ik toch dankbaar
dat dat is doorgegaan'.
Hij werd ingedeeld met zijn pensioen alsof hij er al van jongsaf werkte, omdat hij al ouder was.
Het was dan wel een rotpensioentje, maar anders had hij niks gehad en hij heeft er nog zo’n
Dirkje van Heeringen
(geen foto)
23 september 1944 - verzoek aam de Duitse bezetter
steenkolen naar de fabriek te laten vervoeren
~ 18 ~
twintig jaar plezier van
gehad, want hij is 92 jaar
oud geworden.
Juko bleef dus verder
varen en heeft toen ook
veel afspraken met
Wessanen gemaakt over
een vast inkomen,
pensioen en de beloofde
winstdeling. Er werd ook
vastgelegd dat het schip
voor de schipper
beschikbaar bleef als
plezierboot.
We gingen altijd met het
hele zootje, de hele familie,
met Hemelvaartdag
naar Schoorldam of naar
Burgervlotbrug en wel eens
een keer naar Hargen.’
Dirkje heeft in het begin van haar huwelijk ook veel meegevaren.
‘Ik stond voordat we de stuurkast hadden wel in de koekoek van het achterdek tijdens het
varen. Dan was mijn onderlichaam lekker vrij van de wind. Met Flip, de oudste zoon ben ik ook
nog veel mee blijven varen. Er was een liggend stuur en daarop maakten we een klein stoeltje
vast, zo draaide hij met alles mee.
In de tijd dat ik zwanger was van zoon Klaas kon ik niet zo goed tegen de diesellucht en ben ik
van boord gegaan. We kochten toen het huis aan de Ohmstraat 20.
Henk Visser, uit de fabriek, is toen een tijdje knecht geworden, maar die redde het niet. De
verantwoordelijkheid was hem te veel, hij ging weer terug naar de fabriek.
Daarna werd Karel van den Berg onze knecht, hij is later schipper geworden bij Knap. Die nam
ook zijn gezin mee in de zomervakantie, wij de ene week en de andere week mocht hij met het
schip weg. Hij had dezelfde rechten.’
De schippers kregen ook bedrijfskleding, dit waren oude KLM-pakken die nog prima te dragen
waren.
De zonen gingen al jong mee, vooral Klaas, hij was tijdens zijn kleutertijd weleens zoek, omdat
hij dan stiekem aan boord bij zijn vader zat.
Wessanen had voor de schepen om beurten vaste reisjes op Sleeuwijk, Hendrik Ido Ambacht en
naar de Aelbrechtskade in Rotterdam. Vrijdags werd het schip geladen en maandags vroeg
gingen ze dan onderweg. Met één lange dag varen kwamen ze laat in Rotterdam aan.
Vervolgens de andere dag lossen en dan in de Waal- of Maashaven laden en terug naar het
Zaantje, Wessanen.
Dirkje moest de vier kinderen deels alleen opvoeden, maar het weekend was Juko altijd thuis.
In de loop der tijd ging Dirkje weer vaker mee aan boord als knecht. De kinderen waren al wat
ouder en konden bij familie slapen en redden zich al gauw alleen thuis.
De schepen lagen in Wormerveer meestal aan de spoorsteiger, nooit aan de ander kant van de
Zaanbrug. Dat was goed vertrouwd, want er werd eigenlijk nooit ingebroken. Eén keer is het
klepje van het achteronder opengebroken, toen was het slotje stuk. Ook kreeg iemand weleens
de sleutel, een verloofd stelletje, om daar dan samen te kunnen slapen. Juko was niet echt
streng. Juk heeft tot zijn 70ste nog regelmatig meegevaren met Tijme Kleij van het 'Zwaantje',
die hem dan wel ontzag voor het zware werk. In 1980 verkocht Wessanen de 'Bregetta' aan
zoon Juko Wester, die het verbouwde als woonschip.
de Bregetta voor de wal
~ 19 ~
Jan Aafjes (1934) vertelt:
Het lossen en laden van de
vrachtschepen bij de fabrieken van
Wessanen aan de Noorddijk en de
Veerdijk werd veelal gedaan door
de schipper met zijn knecht. Het
losse graan of zaad werd met de
lospijp uit het ruim gezogen. Op de
wal was iemand van de losserij, van
Wessanen, die verantwoordelijk
was waar het graan, zaad of kopra
vervolgens heen moest.
Zakken meel gingen op de
schouders van de mannen of
werden het ruim in getakeld.
Bij grotere schepen, was dit aanzienlijk meer werk en dan werd de hulp van de losse ploeg
ingeroepen.
Vroeger zag men deze mannen 'beurzen', wachten bij De Jonge Prins op de hoek van het
Noordeinde/Marktstraat en later zag je ze bij Jamin staan.
De opperman van de losse ploeg kreeg van Wessanen een seintje als ze werk hadden, die
wist men altijd te vinden.
Dat was begin 1900 "de Tak", Toon Stam. Hij had zo zijn vaste mannen. Namen uit de ploeg
van ‘de Tak’ zijn onder andere: Olie, Arie Kraayer, Arie Krijger, Olaf, Bruin, Kuiper, Muus Zwart,
Sok Huisman. Ook worden Arie Kramer, Kees Ooms en Willem Stam genoemd.
Later werd Syp Kramer de baaswerker of ook wel ‘besteker’ genoemd. Hij had zijn vaste groep
mannen en wist ze altijd wel te vinden als hij ze nodig had.
Ik kwam al jong onder de balen bij Syp en heb heel fijn gewerkt onder hem.
Ik vond het prima werk, lekker buiten en als de klus gedaan was, was er de voldoening. In zo’n
nacht verdiende ik zestig gulden en vijfenzeventig cent. Terwijl ik daarvoor bij de inleggerij van
Dirk Boon 19,50 per week verdiende. Jan Hildering en Bram Kort zijn collega's uit mijn begin
tijd rond 1950.
Zodoende kwamen wij veel over de vloer bij de Wessanen fabrieken en werden daar min of
meer bekend
Syp kreeg in zijn tijd, zijn orders van Jan Timmer. Chef van de expeditie import en export.
Dat werk was niet voor iedereen weggelegd, het was zwaar sjouwen, bij dag en ook wel ’s
nachts.
We losten zakken van 50, 80 en 100 kilo. In bepaalde periodes kwamen er van die Basel
boten, hele grote schepen, die hadden ‘paddie’ in, korreltjes rijst. Dat zat in hele zware
dichtgenaaide zakken en die wogen 80 kilo. Zo’n zak op je schouders blijft recht overeind
staan, is heel stug en dat gaf niet mee op je schouders. We hadden veel liever 100 kilo’s dan
die 80 kilo’s, want met de 100 kilo’s stond er 75 kilo op je schouders en 25 op je hoofd. Dat
waren slap genaaide zakken, die lagen lekker, dat lag altijd heerlijk. Je liep altijd op donkere
zolders in die pakhuizen en de trappen ernaar toe hadden soms wel vierentwintig treden, zo
hoog. Je moest de balen heel hoog opbrengen. Je moest echt wel een sportman wezen om
dat te kunnen doen en volhouden.
Ik werkte daar met onder andere Jaap Wijker, Cees Bakker, Ben van Heiningen, Ed Kingma,
Jan Aafjes
~ 20 ~
Bram Kort, Vaal Smit, Arie van
Bergen, Cor ten Broek, Louw de
Graaf en mijn broer Cees Aafjes.
We liepen altijd met vijf mensen
op de zolders. Vier man zaten er
in de schuit, dat waren de
aanpikkers. Zij namen de tang en
één stond er aan de lier, dat was
meestal de baas, in die tijd Syp
Kramer en later deed ik dat.
De kleine binnenscheepjes en de
relatieschepen werden niet door
ons geladen of gelost. Wij waren
echt voor het grote werk, vooral
export van balen meel, koffie,
suiker of cacao. In hoofdzaak bij
Wessanen, later Meneba, maar ook bij Gerkens Wormer, Gerkens Zaandam en Amsterdam
Fijnhout.’
veel zakken in het ruim van het schip
~ 21 ~
Jan Aafjes (1929) heeft
enthousiast verteld over zijn
vader Jan Gerrit Aafjes
(1901-1974) die als knecht
bij opa Jan Aafjes begonnen
was op de 'Antje'. Dit schip
voer als relatie-schip voor
Wessanen, op een vast
contract.
Jan Gerrit nam het schip in
1933 voor de helft over van
zijn vader, die nog mee
bleef delen in de winst.
Daarna heeft Jan Gerrit het
schip helemaal
overgenomen. Jan Gerrit's
broer Piet Aafjes en ook Louw Oom hebben als knecht bij hem gevaren.
Daarna is een lange periode Willem Eijben zijn knecht geweest.
Jan vertelt:
In de tijd van de oogst lag het aan het Noordeinde hartstikke vol. Vanaf de pakketsteiger tot aan
de Noord, wel vier tot vijf dik, allemaal schepen voor de meelfabriek. Scheepjes van 100 tot 150
ton, klippertjes, tjalkjes, spitsen, luxe motortjes en steilsteventjes allemaal met tarwe vanuit heel
het land.
Veel tarwe werd er ook wel met wagons per spoor hierheen vervoerd, dat kwam van de ‘droge’
bestemmingen zoals Glanerbrug in Overijssel. Wagons vol graan kwamen aan bij de
Spoorsteiger. Via een speciale goot waar de tarwe in werd geschept, gleed de tarwe mooi het
schip in.
Vader Jan Gerrit had geen stuurhut op het schip. Hij stond altijd buiten met alleen een voor-en
een zijraam, dat je kon verzetten net hoe de wind stond. De stuurhut moest inklapbaar zijn.
Want als ze naar Amsterdam gingen, de zogenaamde 'singelbeurt', dan ging ze de grachten op
en onder die vaste lage bruggen door en moest alles plat kunnen, mastje, kachelpijp en ook de
stuurhut.
Vroeger was het altijd vier uur op, vijf uur varen want zes uur ging de sluis open in Zaandam.
Met alles plat overal onderdoor.
Ook naar Rotterdam voeren ze en dan moesten ze daar ene Visser bellen, die wist waar je
moest laden. Overdag laden en ’s nachts varen. Ze gingen soms over Haarlem of anders over
de Kostverlorenvaart door Amsterdam. De volgende ochtend werd er dan gelost in Rotterdam.
Het kantoor voor de schippers van Wessanen was op Zaanweg 51. Als ze leeg waren moesten
alle schippers zich daar melden aan het eind van de middag, om half zes, dan werden de
vrachten verdeeld. Eerst kwamen de eigen schepen zoals de ‘Koerier’, ‘Meeuw’ en de ‘Bato’,
daarna kwamen de relatieschippers, ieder op hun beurt.
Op kantoor waren twee loketten en daar zaten Cor Breedt Bruijn, Oosthuizen uit Krommenie en
K. Joon, een aardige man.
Na de oorlog werden de schepen overgenomen door Wessanen en de schippers in vaste dienst
genomen. De schepen werden getaxeerd mijn vader heeft er 25.000 gulden voor gevangen.
moeder Griet, Jan en vader Jan Gerrit Aafjes op de Zaanweg
Jan Aafjes vertelt ook over de “Antje”
~ 22 ~
De schippers kregen vervolgens een vast salaris en de helft van de bruto winst van de vracht.
Wessanen stelde de vracht vast en daarmee ook de winst en die bleek altijd tegen te vallen.
Het repareren van de schepen gebeurde meestal bij de oliefabriek De Tijd. Klaas Joon, Freek
Engel en Beijering waren in die periode verantwoordelijk voor de technische zaken
De bestemmingen veranderden in die tijd ook en de schippers moesten verder weg en dus
regelmatig overnachten onderweg. De schepen voeren veel meel naar het Westland en naar de
meeldepots aan de Aelbrechtskade in Rotterdam, naar Hendrik Ido Ambacht en naar
Hilvarenbeek.
De schipper en knecht hadden extra verdiensten als ze meegingen met de vrachtauto om het
meel naar de bakkers te brengen. Die balen van 50 kilo op de zolders sjouwen. Leuke extra
verdienste, die ze zo in hun zak konden steken.
Maar ze voeren ook de andere kant op naar Oude Schild op Texel, waar koolzaad werd
geladen.
Zoon Jan heeft veel verteld over het varen van zijn vader en opa. Hij heeft zelf de
Zeevaartschool doorlopen en op zeeschepen gevaren. Daarmee kwam hij regelmatig in
Amsterdam. Zo ook een keer met de ‘Stad Breda’, met een lading tarwe uit Canada. En daar
kwam de ‘Antje’ langszij met zijn vader om bij hem te laden aan de elevator.
Dat is voor Jan een van zijn mooiste herinnering geweest.
sleep van 'Antje' en 'Tijdgeest' in Zaandam, op de achtergrond De Zwaardemaker
~ 23 ~
Willem Eijben (1915-2008) heeft enthousiast verteld over het varen met ‘ome’ Jan Aafjes.
Willems opa, zijn vader en ook ooms waren eveneens schipper. Vader Eijben voer voor
Jongewaard uit Zaandam, die een dienst op Haarlem had. Later voer vader voor Snelleman op
Utrecht. Het gezin telde vijftien kinderen. Ze woonden in de Gassteeg in Zaandam.
Willem:
‘In de crisisjaren ben ik 18/19 jaar oud aan boord van ‘Antje’ gekomen. Ik had daarvoor al even kort
gevaren bij Van Calcar op de Koog. Ik kwam als opvolger van Piet Aafjes, een broer van ome Jan
Gerrit Aafjes. Via de familie Goedhart had Piet een baan bij de Ster gekregen.
Een vetpot was het niet. Toen ik op ‘Antje’ kwam, verdiende ik twintig gulden. Op dat loon ben ik in
1939 getrouwd met Gradda Heitlager, en huurden we een huis op de Celebesstraat. Maar als ome
Jan een week voor de wal lag met ‘Antje’ had hij nog minder.
Wij lagen soms dagen aan het spoor te wachten. Dan kreeg je werk en dan was het ook nog de
binnenbeurt, voer je allerlei lading over de Zaan naar zo’n tien klanten. Terwijl je met de buitenbeurt
maar één bedrijf in Amsterdam of verder of één schip als bestemming om te lossen had.
In de binnenbeurt voer je alle klanten af langs de Zaan, zoals Albert Heijn, Hille, Verkade en
anderen. Bij Wessanen verdeelde Breedt Bruin de vracht. Velen hadden een hekel aan "Breedt",
want de vuile rotzooi kregen wij. Maar de ‘bonkebootjes’, de eigen schepen gingen altijd volgeladen
met de mooiste vrachtjes weg. Dan kwamen ze pontificaal terug om half vijf. Ze verdienden op een
makkelijke manier meer geld dan wij. Zo’n dertig gulden was een hoop geld toen, vlak voor de
oorlog.
Bij het meel laden moesten we zelf lossen met de tang. Dan werden de koppies van de zakken
omhoog gegooid om ‘an te pikken’.
Van veevoerfabriek de Ster kwamen de schepen naar de spoorsteiger in Wormerveer met
lijnkoeken voor de boeren in de Achterhoek. Die koeken gingen in spoorwagons. Die krengen
waren erg scherp,
vooral de sojakoeken.
Dan stapelde je er
zoveel mogelijk op
elkaar. Je pakte ze en
schudde er flink mee,
want het veegsel was
voor de schipper, die
dat in eigen beheer
verkocht aan boeren.
Menig centje is zo
verdiend met
‘anveegseltjes’. Maar
daar kwamen ze
gauw achter en later
moest het terug
worden gebracht naar
de fabriek.
Lagen we aan de
spoorsteiger met
mooi weer, dan
Willem Eijben
(geen foto)
de spoorsteiger in Wormerveer
~ 24 ~
zeiden de mensen wel: “Die hebben een prachtig leven, kijk ze eens bruin zien.” Maar ze
vergaten dat je de hele nacht gewerkt had. Die balen rijst wogen honderd kilo en waren zo
hard en grof dat het schuurde in je nek.
Ik kan me herinneren, dat we een keer zijn uitgegast. Toen hadden we een oude partij rijst
geladen. Als je het luik optilde, leefde het gewoon, het barste van de klanders (torretjes). In de
kopra stikte het weer van de kopratorren, maar dat was niet erg, want dat was voor het
veevoer.
Drinken als het werk erop zat was onder sommige schippers wel eens de gewoonte, ook wel
samen met mannen van de losse ploeg, bij café Sman.
Een collega-knecht die nogal dronk had een mooie slogan:
“Beter jenever in je bast,
dan linnengoed in je kast,
Je hoeft het niet te stijven of te plooien,
je kan het zo naar binnengooien”.
Vanaf 1940 moesten de relatieschepen ineens overal naar toe varen. Veel naar Den Haag
naar een fabriek in de Laakhaven waar een Wormerveerder, Van der Bos, baas was.
Willem voer ook wel eens bij een van de andere schippers.
Dan waren we vaak meerdere nachten van huis. Als wij een beurtje hadden en we waren leeg,
dan belden we “Is er nog wat?” Ja, jullie kennen nog wel een vrachie lijnzaad net nog voor
vijven laden.” Dan moest je nog gauw die zaadkast erop zetten. Anders kon je niet zoveel
meenemen, enkel maar 50 ton. En met die zaadkast kon je wel afladen met veel bijscheppen.
Lijnzaad is los gestort erg glad, het was zo levendig als de pest, als je er in zou springen,
zakte je zo een paar meter diep. Dan kon je er in verdrinken. Er is wel eens een kind daarin
weggegleden en zo verdronken bij fabriek De Tijd.
Als je een vrachtje cacaobonen bij de Mooriaan moest laden, was het “Schipper, ken je
meepikken.”Dan laadde je zo’n 60 tot 70 ton bonen zomaar even voor het eten, snel weer
lossen en naar de meelfabriek, waar er weer snel 2500 balen meel in gegooid werden.
Ik heb ook veel prettige dingen meegemaakt in de tijd dat ik voer.
oorlogssleep met de Johanna op kop
~ 25 ~
250 jaar
In 2015 zou het produktiebedrijf Wessanen & Laan in Wormerveer 250 jaar hebben
bestaan en daarom heeft het bestuur van de Historische Vereniging Wormerveer het
initiatief genomen om eind oktober 2015 aan dit ‘jubileum’ een tentoonstelling te
wijden.
In het kader van deze tentoonstelling is een boek uitgebracht met 27 interviews met
oud-werknemers van Wessanen en dit deel met 8 schippers- en andere verhalen van
oud-schippers, geplaatst op de website van de Historische Vereniging Wormerveer.
een uitgave van de